Kees-Jan en de driedubbele oudermoord

Kees-Jan had heel gewone ouders. Toch vond hij ze vervelend. Ze zaten altijd te zeuren dat hij zijn bord leeg moest eten, ruim je kamer op, Kees-Jan haal je handen uit je zakken, niet aan het servies van oma zitten, Kees-Jahan blijf nou eens een keer van die koektrommel af, en zo door, vele jaren, totdat er bij Kees-Jan iets knapte.
Ze zaten aan tafel, achter hun bord zuurkoolstamppot met worst. Kees-Jan at snel en voorovergebogen, terwijl zijn ouders praatten over een of ander familiebezoek; wat het ook was, Kees-Jan luisterde er niet naar.
Opeens vielen ze stil. Ze stopten met kauwen en keken met de lepel ergens halverwege tussen hun bord en hun mond zwevend naar Kees-Jan.
"Mijn hemel," zei de moeder van Kees-Jan.
"Krijg nou wat," zei de vader van Kees-Jan.
"Hij doet het weer," zei de moeder van Kees-Jan.
"Hij doet het wéér," zei de vader van Kees-Jan.
Kees-Jan had inmiddels door dat het gesprek over hem ging. Hij zag zijn ouders met hun mond open naar hem staren.
"Moeder, vader, is er iets?" vroeg hij.
"Kees-Jan," zo sprak zijn moeder, "je smakt. Hoe vaak heb ik niet gezegd dat smakken verschrikkelijk onbeschaafd is?"
"Vaak moeder," zei Kees-Jan, die het al voelde aankomen.
"Inderdaad Kees-Jan, en toch, tòch doe jij het iedere keer opnieuw."
"Ja moeder," zei Kees-Jan, terwijl een vreemde woede zich meester van hem begon te maken.
"Zeg jij er ook eens wat van vader, dit is toch een ernstige kwestie."
De vader van Kees-Jan mompelde iets in de trant van "ja Kees-Jan luister naar je moeder." Kees-Jans moeder keek Kees-Jan triomfantelijk doch bestraffend aan.
"Dús... Kees-Jan, wat zal jij nooit meer doen?" vroeg ze.
Ondertussen was Kees-Jan bevangen door haat en woede, zijn handen omklemden zijn mes.
"Kees-Jan, wàt zal jij nooit meer doen?"
"Smakken," zei Kees-Jan, waarop hij het mes in zijn moeders hart stak, en daarna in dat van zijn vader. Hij at zijn zuurkoolstamppot met worst op, pakte zijn knapzak in en ging naar buiten, het bebloede mes in zijn vuist. Hij belde aan bij zijn vriendje Teunjaap, die in dezelfde straat woonde, en waarvan hij wist dat die ook hele gewone ouders had die toch vervelend waren. Teunjaap deed open.
"Hallo Kees-Jan. We zijn aan het eten, kom binnen." Aan de eettafel zaten de ouders van Teunjaap achter hun bord zuurkoolstamppot met worst.
"Goedenavond Kees-Jan," zeiden de ouders, "wat heb je daar voor mes?" Kees-Jan keek naar Teunjaap, Teunjaap keek naar Kees-Jan. "Doe het maar," zei Teunjaap. Kees-Jan doodde ook de ouders van Teunjaap. Ze gingen samen naar hun andere vriendje PietStijn. PietStijn deed open en wees naar de keuken, waar zijn ouders net klaar waren met avondeten.
"Ga je gang," zei hij, "ik zie het je graag doen." Kees-Jan stak het mes in de ouders van PietStijn. Hard, want het was inmiddels wat bot geworden.
Gedrieën stapten ze de deur uit, allen beladen met een knapzak, en zo trokken ze de wijde wereld in. Oudervrij.

Einde.